Inktanalyse met papierchromatografie


1

2

3

Samenvatting:

De kleurstoffen die de kleuren in viltstiften vormen kunnen van elkaar gescheiden worden met behulp van papierchromatografie.

Apparatuur:

  • Potje met deksel
  • filtreerpapier / koffiefilters
  • potlood en viltstiften
  • draad en paperclip

Werkwijze:

  1. Neem een (groente) potje met deksel, Boor er een gaatje in het deksel, en bevestig een paperclip m.b.v. een beetje kabel of touw zoals weergegeven op de foto.
  2. Knip een strookje papier (filtreerpapier of koffiefilter) en zet met potlood een streep op ca. 1 cm van de onderkant. Zet een streep aan de bovenkant tot hoever het vloeistoffront mag bewegen. Zet met verschillende kleuren stift, maar gebruik ook een zwarte, enkele stippen op de potloodstreep.
  3. Hang het papier aan de paperclip en plaats de deksel op het potje. Let erop dat het papier ook het water raakt. Zodra het vloeistoffront de bovenste lijn raakt wordt het papier eruit gehaald en te drogen gelegd.

Resultaat:

In dit experiment heb ik twee soorten papier gebruikt, koffiefilterpapier en filtreerpapier. Zoals men kan zien geeft filtreerpapier een scherper patroon te zien dan een koffiefilter. Als loopvloeistof is hier water gebruikt. Er treedt wel scheiding op maar nog niet een volledige scheiding. Een langer stukje papier in een groter glaasje kan hier uitkomst bieden.


 

Opmerkingen:

Een mogelijk papieralternatief is vloeipapier. Ik heb dit echter nog niet getest.

Literatuur:

  • Journal of Chemical education; 77 2 2000; p. 176A/B.

  • Dr. W.G.M. Braam; Scheidingsmethoden Chromatografie; Stam Techniek; 5de druk; 1994; ISBN 9040102406; p 130-136.

Relevante websites:

Achtergrondinformatie:

Veel stoffen kunnen op eenvoudige wijze gescheiden worden m.b.v. papierchromatografie, historisch gezien een van de oudste scheidingstechnieken. Chromatografie is het proces dat ons in staat stelt om gekleurde stoffen (pigmenten) te onderscheiden. "Chromo" betekent kleur in het Grieks.   

Het water in het papier vormt een onbeweeglijke film rondom de cellulosemoleculen en heeft daardoor een grote invloed op de mechanische eigenschappen van het papier.

Bij papierchromatografie wordt gebruik gemaakt van het feit dat de gehydrateerde cellulosevezels, waaruit (filtreer)-papier voor >99% is opgebouwd, een sterke capillaire zuigkracht bezitten, ook nadat ze verzadigd zijn met waterdamp. De verklaring hiervoor is dat de met water verzadigde vezelstructuur nog open kanaaltjes bezit, waardoor een vloeistof kan worden opgezogen (deze hoeft niet mengbaar te zijn met water).

Zo'n systeem kan dus gebruikt worden voor scheiding van stoffen op basis van polariteit. Er stelt zich dan een verdelingsevenwicht in van een component tussen de polaire waterlaag (de stationaire fase, het water is chemisch gebonden aan het papier) en de a-polaire elutievloeistof (mobiele fase). Ligt dit verdelingsevenwicht ver in de richting van de a-polaire fase, dan zal de component 'snel' lopen (Rf = hoog). Bij een verdelingsevenwicht dat aan de 'polaire' kant ligt zal de stof langzaam lopen (Rf = laag).

Bij de eendimensionale papierchromatografie wordt het papier in een enkele richting geelueerd. Rf = retention factor - verhouding gelopen component afstand tot vloeistoffront afstand. bv : vloeistoffront = 10 cm, zwaartepunt component vlek = 2 cm dan Rf component = 0.2

Voor de vloeistofverdeling geldt:

   

(c = concentratie in mol.m-3 ; V = volume van de fase in m3)

Aan de formule hierboven kunnen we zien dat de Rf waarde niet beïnvloedt wordt door de opgebrachte hoeveelheid monster. De papierconstante, H, is de verhouding tussen het volume van de vloeistof in de capillairen en van de waterfilm, en afhankelijk van de manier waarop het papier is gemaakt aangezien de grootte van de capillairen bepaald wordt door de porositeit van de papiersoort. H wordt ook bepaald door de relatieve vochtigheid van de omgeving, neemt deze toe dan neemt het papier meer water op. Men probeert deze dan ook zo constant mogelijk te houden door de scheiding in een afgesloten kamer uit te voeren, de chromatografiebak. Om verzadiging met damp zo homogeen mogelijk te maken kan men langs de wand filtreerpapier aanbrengen dat in de elutievloeistof steekt. Hierdoor is de concentratie van de elutievloeistof-damp boven in de bak praktisch even hoog als vlak boven het vloeistofoppervlak.

Vanwege het lineaire karakter van de verdelingsisotherm verwachten we mooie ronde vlekken. Als neveneffect treedt er echter vaak adsorptie aan de vezels op. Het gevolg is dat de scheiding niet alleen beïnvloedt wordt door het verdelingsevenwicht maar ook door de adsorptie met als gevolg staartvorming (tailing). 

Meestal hanteer met bij papierchromatografie de stijgende methode waarbij een strook papier in een ontwikkelkamer gehangen wordt. Afhankelijk van de papiersoort is de stijgsnelheid (of loopsnelheid) tussen 12 en 38 cm per uur. Deze wordt bepaald door:

  • grensvlakspanning: de capillaire kracht neemt toe met de grensvlakspanning van de loopvloeistof.
  • viscositeit: de weerstand tegen vloeistofstroming door de capillairen is afhankelijk van de samenstelling van de loopvloeistof en neemt af als de temperatuur toeneemt.
  • porositeit: een kleinere diameter betekent een grotere capillaire kracht. 

Als het papier geen speciale behandeling heeft ondergaan, bestaat de stationaire fase uit water gebonden aan cellulose vezels. Als gevolg daarvan heeft ze een polair karakter. Meestal kiest men dan een minder polaire mobiele fase (eluens). De combinatie noemt men dan “straight” of “normal phase”. Door het papier op een speciale manier te prepareren kan het apolair gemaakt worden. In combinatie met een polaire mobiele fase spreekt men van “reversed phase”.


08-01-2017