Experimenten met een koffiebekerje van Polystyreen |
Datum: maart 2004
Principe:
Het onderzoeken van het effect van
oplosmiddelen en warmte op polystyreen. Door stukjes van een koffiebekertje te verhitten ontleedt het polystyreen waaruit deze opgebouwd zijn in zijn monomeer, styreen. |
Materiaal:
|
|
|
Bayers Reagens: |
Ontkleurde spiritus:
|
|
|
Uitvoering:
Bekijk de onderkant van het koffiebekertje zorgvuldig. | |
Effect van oplosmiddelen onderzoeken
|
|
Gesmolten polystyreen
|
|
Depolymerisatie van polystyreen
|
|
Resultaten:
Effect van oplosmiddelen onderzoeken | |
Buis 1 - ontkleurde spiritus: geen effect Buis 2 - wasbenzine: Buis 3 - diethylether: Buis 4 - aceton: |
|
Gesmolten polystyreen | |
De kleine deeltjes van het koffiebekertje smelten tijdens het verwarmen samen en vormen zo een kunstzinnig patroon.. |
|
Depolymerisatie van polystyreen |
|
|
|
Bij het verwarmen van de kunststof smelt deze en ontstaan er witte dampen. | |
In de opvangbuis slaat een gele olieachtige vloeistof neer. |
|
Na het toevoegen van het Bayers reagens aan het destillaat verdwijnt de paarse kleur van het Bayers reagens en zien we een bruin neerslag ontstaan. |
Discussie:
Dat een koffiebekertje
opgebouwd is uit polystyreen kunnen we op een eenvoudige manier
vaststellen. Kijken we op de onderkant van het bekertje dan zien we daar
het kringloopsymbool met daarin het cijfer 6 en daaronder de afkorting PS.
Het cijfer 6 in het kringloopfiguur en de afkorting PS geven aan dat we met polystyreen te maken hebben. Het kringloopsymbool geeft aan dat we polystyreen kunnen recyclen. |
|
Dat water geen effect heeft op polystyreen weten we omdat deze als koffiebekertjes gebruikt worden. Dit geef al aan waarom spiritus geen effect heeft. Dit is nl. ook een zeer polaire verbinding net als water. Aan de structuurformule van polystyreen kunnen we zien dat er geen OH groepen aanwezig zijn hetgeen betekent dat er geen waterstofbruggen gevormd kunnen worden. Daarom hebben polaire oplosmiddelen zoals water en alcohol geen effect op het polystyreen. Aceton en diethylether zijn apolaire oplosmiddelen die daarom een interactie kunnen aangaan met het polystyreen. Tot zover lijken de observaties verklaarbaar. Het wasbenzine (Voornamelijk heptaan, C7,H16) is echter ook apolair en dat lijkt geen effect te hebben op het polystyreen. Dit lijkt een duidelijke afwijking te zijn op de globale oplosbaarheidsregels (een polaire stof lost op in een polair oplosmiddel, apolair in apolair). Dit is inderdaad zo en gaat vooral op voor de polymeren. De oplosbaarheid van een polymeer is niet alleen afhankelijk van de polariteit van het polymeer maar ook van factoren zoals chemische structuur, vertakkingsgraad, mate van cross-linking, kristalliniteit,etc. Dat is ook wel voorspelbaar, hoe groter de molecuulmassa van een polymeer, hoe groter de ketenlengte en hoe moeilijker een polymeer zal oplossen en het zelfde kun je je voorstellen met de mate van cross-linking. Je kunt je dit goed voorstellen omdat bij oplossen van een vaste stof in een vloeistof de entropie (wanorde) toeneemt en kleine moleculen kunnen makkelijker bewegen dan grote. | |
Polystyreen is een thermoplast, hetgeen berekent dat hij bij verhitting zacht wordt. Om te kunnen recyclen moet het materiaal kunnen smelten (op verweken) en in een andere vorm kunnen gieten. Met het verwarmingsexperiment hebben we aangetoond dat dat inderdaad mogelijk is. Hetzelfde effect kun je verkrijgen door de verweking met aceton. Giet het verweekte polystyreen in een vorm, damp het aceton weer af en je hebt het polystyreen hergebruikt. |
Structuurformule polystyreen: |
Door het
polystyreen langdurig te verhitten ontleedt het in zijn monomeer, styreen.
Die we kunnen overdestilleren. Het styreen bevat een onverzadigde verbinding.
M.b.v. Bayers reagens toon je aan dat er een onverzadigde
verbinding aanwezig is. Het permanganaat reageert met de onverzadigde
verbinding (styreen) volgens:
Dit is een redoxreactie, waarbij het paarse permanganaat omgezet wordt in bruinsteen en we van de onverzadigde verbinding een diol maken. Men moet zich echter wel realiseren dat de ontkleuring van alkalisch permanganaat een algemene reactie is op onverzadigde koolwaterstoffen, waartoe, niet alleen alkenen maar ook alkynen horen. Deze reactie van Bayer heeft slechts betekenis indien de afwezigheid van andere door alkalisch permanganaat oxideerbare stoffen, zoals aldehyden, mierezuur, monosacchariden of hoogwaardige fenolen is uitgesloten. |
Conclusies:
|
Opmerkingen:
|
Literatuur:
Relevante websites: |
Achtergrondinformatie:
Polystyreen Polystyreen (PS) is een amorf, zeer bros, hard polymeer met een verwekingspunt van ca. 90 °C. Verbetering van slagsterkte wordt hier bereikt door mengen of copolymerisen met rubber (meestal butadieenrubber), echter ten kost van de stijfheid. Ongemodificeerd PS wordt op grote schaal toegepast als schuim (piepschuim) voor verpakking en warmte-isolatie. Slagvast PS (TPS) wordt gebruikt in o.a. koffiebekertjes, huishoudelijke artikelen etc. De bereiding van polystyreen vindt in twee stappen plaats:
Het styreen monomeer gaat spontaan polymeriseren alhoewel dit proces langzaam verloopt. Indien men styreen zelf wilt bewaren moet men daarom een polymerisatie remmer (inhibitor) toevoegen. Kunststoffen Kunststoffen zijn natuurlijke of kunstmatige producten bestaande uit grote moleculen die op hun beurt weer zijn opgebouwd door herhaling van kleine, chemische eenheden. Een bekende natuurlijke kunststof is (natuur)rubber. Een bekende synthetische polymeer is polyetheen, die is opgebouwd uit eenvoudige etheen (CH2) eenheden en wordt beschreven met de formule CH3-(CH2)n-CH3 (n = 100 - 500000). Men spreekt bij zulke moleculen ook wel van macro-moleculen. De stof die de herhalende eenheid levert noemt men het monomeer. De namen van de meeste kunststoffen worden gevormd uit de naam van het monomeer met her voorvoegsel poly, dus polyetheen, polystyreen en polyvinylchloride. Het polymeer is opgebouwd uit lange rechte ketens als het twee vrije bindingsplaatsen heeft. Heeft een monomeer drie vrije bindingsplaatsen dan ontstaat een netwerk waarin niet alle vrije plaatsen benut kunnen worden en waarin spanningen optreden. Een dergelijk netwerk is niet stabiel. Reageert echter een monomeer met twee vrije bindingsplaatsen met een monomeer met drie vrije bindingsplaatsen dan ontstaat een stabiel netwerk. Dit verschil tussen polymeren opgebouwd uit lange ketens en polymeren opgebouwd uit netwerken vertaalt zich in een fysische eigenschap nl. thermische stabiliteit. Rechte ketens kunnen zich bij verwarming makkelijker van elkaar losmaken en vrij gaan bewegen. Het polymeer wordt dan plastisch (smelt). Bij polymeren hebben we echter niet te maken met een smeltpunt maar met een smelttraject men spreekt daarom bij kunststoffen van een verwekingstraject. De plastische kunststof kan worden gevormd en daarna weer afgekoeld waarbij de kunststof weer hard wordt. Het proces is omkeerbaar en daarom noemt men deze kunststoffen thermoplasten. De polymeren met ketens die een netwerk vormen blijven ook bij verwarmen hard. De ketens komen niet los van elkaar. Men noemt ze daarom thermoharders. Bij voldoende hoge temperatuur breekt het netwerk in stukken en ontleedt de kunststof, een irreversibel proces. De vormgeving van de thermoharders vindt dan ook plaats tijdens het uitharden in het productieproces. Hierbij worden de uitgangsmonomeren of thermoplastische polymeren uitgehard door vernetting met een harder of door een hoge temperatuur. Na uitharding verweken de thermoharders ook bij temperatuurverhoging niet. In het algemeen maakt me onderscheid tussen drie methodes om polymeren te maken nl.
Vaak worden aan polymeren andere stoffen toegevoegd bv:
Identificatie van plastics mbv het nummer dat erop vermeld wordt. Er zijn 7 van
die nummers die momenteel gebruikt worden waarbij elk symbool een ander type
plastic identificeert.
Oplosbaarheid van polymeren. In de praktijk is het erg belangrijk dat men weet welke oplosmiddelen een polymeer kunnen oplossen (of kan laten zwellen). Op basis van een semi-empirische methode, de zgn. Hildebrand methode, is het mogelijk hier uitspraken over te doen. In deze methode gaat me er van uit dat polymeren kunnen oplossen in oplosmiddelen die chemisch gezien analoog zijn. Men gebruikt twee parameters, de cohesieve energiedichtheid C en de oplosbaarheidparameter d, om zowel het polymeer als het solvent te karakteriseren. De cohesieve energiedichtheid is voor een
vloeistof gedefinieerd als zijnde: C = (Dhv-RT)/v Polystyreen heeft een d
van 18.5 (.103 J1/2m-3/2) De oplosbaarheidsparameter (d) van zowel polymeer als solvent moeten ongeveer gelijk zijn om een oplossing te kunnen maken. Deze benadering werkt goed voor amorfe polymeren in apolaire oplosmiddelen. Hij werkt minder goed als de polymeren kristallijn zijn en als er waterstofbrugvorming kan plaatsvinden tussen polymeer en oplosmiddel. Bron: R.J. Young; 'Introduction to Polymers'; Chapman and Hall; 1981 (1987); ISBN 0412221802; p. 104,105. |
16-01-2017