Meten van de valversnelling |
Datum: mei 2004
Principe:
M.b.v. een magneet, enkele spoelen en een PC met geluidskaart de valversnelling meten. |
Materiaal:
|
|
Uitvoering: | ||
|
||
|
||
|
||
Meetresultaten en uitwerking:
|
|
In dit experiment maken we gebruik van de Wet van Faraday. Een magneet die naar een spoel toe of van een spoel af beweegt, veroorzaakt een spanning over de uiteinden van de spoel: de inductiespanning. De inductiespanning over een spoel wordt veroorzaakt door een verandering van de magnetische flux M binnen de spoel. Volgens de inductiewet van Faraday is deze inductiespanning recht evenredig met het veranderingstempo van de magnetische flux binnen de spoel. Daarom meten we de tijd op tussen de eerste spanningsverandering die we meten (de eerste piek) voor de eerste spoel en de tweede spoel. Om de valversnelling te meten laten we
een magneet door de buis vallen en bepalen de tijd die de magneet nodig
heeft om zicht tussen twee punten te verplaatsen. M.b.v de formules kunnen
we de versnelling van de magneet als gevolg van gravitatie berekenen. In
principe hebben we maar een formule nodig nl. degene die we hierbeneden
hebben afgeleid: We kunnen nu twee situaties onderscheiden, de situatie als de eerste spoel gepasseerd wordt en die waar de tweede spoel gepasseerd wordt. Verder geldt dat op t=0 v0=0. De tijd die we bepaald hebben was Dt. De eerste spoel wordt dan gepasseerd
volgens: S1 = 1/2.g.t2 Je hebt nu twee vergelijkingen met twee onbekenden die je wilt oplossen voor a. Je kunt dat wiskundig netjes doen maar je kunt ook de solver (of goalseeker) van excel gebruiken zoals ik gedaan heb. Gebruik voor Dt het gemiddelde van al je metingen. Het resultaat van 10 metingen (in s): We berekenen dan volgens de hierboven
beschreven methode een g van: 9.6 m/s2 |
Discussie:
Waar wordt het verschil door veroorzaakt. In de afleiding verwaarlozen we de wrijving die het voorwerp ondervindt, maar dit is niet de reden dat we met deze afwijking geconfronteerd worden. Het makkelijke van de gehanteerde excel-solver oplossingsmethode is dat je kunt experimenteren met de gevoeligheid van de meting. En die zit hem dus vooral in de lengtemeting. Het systeem is zeer gevoelig voor de waarde van S1. Tenzij je deze dus heel nauwkeurig kunt vastleggen en deze toestand heel goed reproduceerbaar maakt kun je een fikse afwijking van g veroorzaken. In het begin onderkende ik deze problematiek niet zo en kreeg dus waardes van 12.5 m/s2 voor g. |
Conclusie:
Met dit experiment vinden we een g van 9.6 m/s2, een verschil van 3% relatief met de werkelijke waarde. |
Opmerkingen:
|
Literatuur:
Relevante websites:
Minder relevante websites |
Achtergrondinformatie:
Het laten vallen van een voorwerp is een
fenomeen dat iedereen bekend is. We zeggen dan dat dat voorwerp door de aarde
wordt aangetrokken. De aantrekkingskracht van de aarde werkt dus op dat voorwerp
en deze zorgt ervoor dat een voorwerp dat eerst in rust is in beweging komt.
Bepalen we nu de valtijd van een voorwerp als functie van de hoogte dan stellen
we vast dat de afstand evenredig is met het kwadraat van de valtijd. Een
beweging die hoort bij een afgelegde weg die evenredig is met het kwadraat van
de tijd is een een eenparig veranderlijke beweging. Er geldt: Wanneer een voorwerp een versnelling of een vertraging ondergaat, dan ondervindt dit voorwerp een kracht. Wanneer van de toestand waarin het voorwerp zicht bevindt wordt uitgegaan kan ook worden gezegd dat door de werking van een kracht de versnelling van het voorwerp van nul gaat verschillen. Met andere woorden een kracht is geen oorzaak van snelheid maar wel de oorzaak van een snelheidsverandering. Deze laatste bewering houdt in, dat elk lichaam waarop geen krachten van buitenaf werken in rust zal zijn, of een eenparige rechtlijnige beweging zal uitvoeren. Dit is een van de meest fundamentele natuurwetten, werd het eerst door Newton geformuleerd en heet daarom ook de eerste wet van Newton. Hij wordt ook wel de traagheidswet genoemd De
verplaatsing van een lichaam (massapunt) door de ruimte en door de tijd kunnen
we omschrijven met de formule: x = f (t) De
gemiddelde snelheid van een massapunt gedurende een tijdsinterval is de
afgelegde weg gedurende dat tijdsinterval gemiddeld per eenheid van tijd.
De
snelheid van een massapunt bij een willekeurige rechtlijnige beweging op
een tijdstip t is de grenswaarde waartoe de gemiddelde snelheid over het
interval Dt,
volgend op het tijdstip t, nadert als dit tijdsinterval nul nadert.
Als we nu van een willekeurige rechtlijnige beweging de snelheid v als functie van de tijd t kennen, bv v = g(t), dan kunnen we de afgelegde afstand x gedurende een tijdsinterval t door integratie oplossen:
De
gemiddelde versnelling bij een rechtlijnige beweging van een massapunt
gedurende een tijdsinterval is de snelheidstoename gedurende dat tijdsinterval
gemiddeld per eenheid van tijd.
De
versnelling van een massapunt bij een rechtlijnige beweging op een
tijdstip t is de grenswaarde waartoe de gemiddelde versnelling over het interval
Dt,
volgend op het tijdstip t, nadert als dit tijdsinterval tot nul nadert.
Als
we nu der versnelling van een rechtlijnige beweging als functie van de tijd
kennen (a=h(t)) dan kunnen we de snelheid berekenen:
Omdat:
Volgt
hieruit voor de snelheid v op tijdstip t:
Voor
een eenparig veranderlijke rechtlijnige beweging geldt dat a constant is. Voor
de snelheid vinden we dan de vergelijking van een rechte lijn:
Voor
de afgelegde weg vinden we dan de vergelijking van een parabool:
Men moet zich goed realiseren dat de bovenstaande vergelijkingen betrekking hebben op het vallen in het luchtledige, als er dus geen luchtweerstand is die een remmende werking uiteoefent. |
11-01-2017